Woordenschatoefeningen

Consolideringsoefeningen voor groep 3 t/m 8

Hieronder staan consolideringsoefeningen. Ze komen o.a. van de site van digiwak.nl.

Vanaf GROEP 3:

Pictionary
Benodigdheden: woordkaartjes, waslijn met enveloppen, papier en potlood


Het bekende spel kan ook heel makkelijk in de klas gespeeld worden. Hier zijn tal van varianten op te verzinnen.
Eén daarvan is om de klas in groepjes of duo's in te delen. Jij hebt een kaartjes gemaakt van alle dingen die getekend moeten worden. Deze kaartjes stop je afzonderlijk in de enveloppen. De enveloppen hang je op in de klas aan een waslijn. Dan laat je de eerste van die groepjes/duo's naar de waslijn toekomen en die laat je een envelop pakken. Ze lezen het woord en dan gaan ze vlot aan het werk (in hun eigen groepje ligt een stapel wit papier). Ze mogen dan niks zeggen, alleen tekenen.
Als het woord geraden is, mag de volgende naar de waslijn gaan. Het geraden woord wordt weer in de envelop opgehangen voor de andere groepjes/duo's en een nieuwe envelop wordt meegenomen naar het groepje.
Op deze manier kun je tussendoor ook controleren of de kinderen de eerder aangeleerde woorden al beheersen.
 

Wat staat daar?
Benodigdheden: papier met woorden of uitdrukkingen zonder klinkers

Schrijf op een blaadje woorden of uitdrukkingen zonder klinkers, bijv. v.rk..rs.nf.rm.t.. De leerlingen moeten uitzoeken welk woord er staat. Het wordt moeilijker als de puntjes weggelaten worden. In de hogere groepen kan hetzelfde met spreekwoorden en uitdrukkingen gedaan worden.

Allemaal lettergrepen
Vanaf eind groep 3
Benodigdheden: blad met lettergrepen

Zet op een blaadje allemaal lettergrepen door elkaar van de woorden van een thema. Laat de leerlingen de woorden zoeken en opschrijven.

Ja en nee
Niet verwarren met geen ja, geen nee. Schrijf een woord achter op het bord of op een blaadje. Neem een woord dat past bij het thema. Door vragen te stellen moeten de leerlingen erachter komen welk woord er staat. De leerkracht antwoordt alleen met ja of nee.

Langprater
Benodigdheden: foto’s, platen, etc.

Geef de leerling een plaat passend bij het thema waarover hij/ zij wat kan vertellen. Bijv. een auto. De leerling mag het woord auto niet noemen. De andere kinderen moeten het woord raden. Wie kan het langst praten?

Luister en teken
Dit kan in tweetallen of met de hele groep. Laat de leerlingen tekenen ( een eenvoudige voorstelling) wat jij vertelt. Bijv. Teken in het midden van het blad een boom. Linksonder de boom staat een paard. Op de rug van het paard staat een vogeltje. Rechtsonder de boom staat een stoel. Enz.

Wat nou?
Benodigdheden: opdrachten waarvoor een oplossing moet worden gevonden

Verzin korte opdrachten waarvoor een oplossing moet worden gevonden. Bijv. Je zit opgesloten in de lift van een flatgebouw. Niemand merkt dat. Bedenk zoveel mogelijk manieren om de aandacht te trekken.

Woordenestafette
Benodigdheden: woordkaartjes.
Deze opdracht zou goed in de gymnastiekzaal kunnen.

Verdeel de groep in groepjes van vijf. Elk groepje krijgt een stapel kaartjes. Die liggen voorin de klas. Nummer 1 van elk groepje rent naar de woordkaartjes, pakt het bovenste kaartje en beeldt het woord uit. De rest van de groep moet het woord raden. Is het woord geraden, dan rent nummer 2 naar de kaartjes, enz. Welk groepje heeft als eerste alle woorden geraden?

Lopend opstel
Benodigheden: schriftjes
Ook een leuke is om (als lopend project) met de klas een opstel te schrijven. Je neemt gewoon een leeg schrift, jij schrijft het beginnetje en laat het dan door de klas rouleren. Na vijf kinderen komt het weer bij jou, waarna je evt. wat wijzigingen/correcties kan uitvoeren, en het weer de klas in kan sturen.

Levend memory
Benodigdheden: woordkaartjes
Geef alle leerlingen een kaartje met een woord. Alle woorden zijn twee keer aanwezig. De kinderen met dezelfde woorden moeten elkaar gaan zoeken. Hebben ze elkaar gevonden dan gaan ze samen ergens zitten.

Boter, kaas en eieren
Benodigdheden: papier en pen/ potlood
Verdeel de groep in drietallen

Laat de kinderen een schema met negen  vakken maken.
In elk vak zetten ze een woord van het thema waar in de klas aangewerkt wordt. Daarna kiezen ze een woord uit en maken met dat woord een zin waaruit de betekenis van het woord blijkt. Is de zin goed dan mag de leerling in dat vak een kruisje zetten. Nu is de ander aan de beurt en maakt met een woord naar keuze een passende zin. Is de zin goed dan mag de leerling een rondje zetten.
Wie heeft het eerst drie kruisjes of drie rondjes op een rij? Die is winnaar. Nummer drie is scheidsrechter. Bij twijfel de leerkracht roepen. Speel het spel drie keer, zodat iedereen alle mogelijkheden een keer heeft gehad.

Zoek de verschillen
Benodigdheden: tekening ( twee versies)

Maak tweetallen. Geef beide  leerlingen een tekening. Het zijn bijna dezelfde tekeningen. Er zijn echter minimaal 10 kleine verschillen. Deze verschillen moeten de kinderen pratend ontdekken. Ze mogen de tekeningen niet aan elkaar laten zien. Gebruik een kleurplaat en breng kleine wijzigingen aan. Of een duidelijke tekening. Probeer de tekeningen wel bij het thema aan te laten sluiten.

Kruiswoordpuzzel en woordzoeker
Woordzoekers en kruiswoordpuzzels zijn oefeningen waar kinderen lang en intensief mee bezig kunnen zijn. Woordzoekers zijn vrij eenvoudig zelf te maken of uit een boekje te halen. Kruiswoordpuzzel iets ingewikkelder, maar niet ondoenlijk. Via google vindt je verschillende sites.

Vanaf GROEP 4:

Levend kwartet

Benodigdheden: blanco kaartjes

Laat alle kinderen op een kaartje een woord schrijven dat past bij een bepaald thema, bijv. keuken, gevoelens, etc. Ze mogen dit woord niet aan de andere kinderen laten zien. Het woord dat de kinderen opgeschreven hebben, zijn ze zelf.  Een kind schrijft op: koekenpan, dan is het kind een koekenpan. De kaartjes worden opgehaald en door de leerkracht in willekeurige volgorde voorgelezen. Daarna worden de leerlingen over vier hoeken van het lokaal verdeeld en mag één groep beginnen. Ze mogen nog steeds niet aan elkaar vertellen wat ze zijn. Groep 1 vraagt aan groep 2: Mag ik van jullie de koekenpan? Staat de koekenpan in groep 2, dan loopt hij naar groep 1. Staat er geen koekenpan in groep 2, dan mag groep 2 vragen. Het is geen probleem als er meer koekenpannen zijn, dan kan het meerdere keren gevraagd worden. Welk groepje heeft als eerste alle leerlingen? Als het te lang duurt, dan kun je stoppen. De winnaar is het groepje waarin  de meeste leerlingen staan.
 

Alfabetoefening
Benodigdheden: pen en papier

Alle leerlingen schrijven de letters van het alfabet onder elkaar op een blaadje. (eventueel de weinig gebruikte letters weglaten) Daarna proberen de leerlingen met de letters woorden te verzinnen die met de letters van het alfabet beginnen. Zorg wel dat het aansluit bij een thema, bijv. beroepen, levensmiddelen, gevoelens A =  aardappelen B =  brood C = chocolade D= drop Enz.
Wie heeft de meeste woorden na bijv. 15 minuten?

Zoeken maar
Schrijf tien  dingen op het bord bijv. eten/ drinken/ keukengereedschap/ meubels/ beroep/ dieren/ stad/ land/ enz. Prik een letter en laat de leerlingen in tweetallen met die letter een woord verzinnen bij elke rubriek. Laat ze de woorden opschrijven. Welk groepje heeft het eerst  bij alle rubrieken woorden?

Woordketting
Het laatste deel van een woord moet het eerste deel van een volgend woord zijn: kerktoren – torenklok- klokhuis- huisdeur – deurbel – enz. Deze oefening kan zowel mondeling als schriftelijk gedaan worden

Zinnen van elastiek
Schrijf een zin op het bord. Deze zin moet bij het thema passen. De leerlingen proberen de zin steeds langer te maken door een woord of een woordgroep toe te voegen. Bijv. Ik zou graag een reis maken. Ik zou graag een verre reis maken.
Ik zou graag een verre reis maken naar een vreemd land. Ik zou graag met de auto een verre reis maken naar een vreemd land.

Twee minuten opstel
Benodigdheden: papier en pen

Geef de leerlingen de beginzin:  Er was eens …………………….. De leerlingen gaan schrijven. Na twee minuten zegt de leerkracht een woord. Binnen twee  minuten moeten de leerlingen dat woord in hun opstel ( correct) verwerkt hebben. Dit kan een paar keer herhaald worden.

Smurfzinnen
Benodigdheden: papier en pen

Het bovenstaande kun je ook goed schriftelijk doen.
Laat de leerlingen een zin opschrijven. Het woord mogen ze niet gebruiken, maar daarvoor in de plaats gebruiken ze SMURF. Bijv. Elke avond maak ik eten klaar in de SMURF. Andere leerlingen moeten er dan bijschrijven welk woord bedoeld is. Of de leerkracht maakt SMURF- zinnen en de leerlingen moeten ze oplossen.

Vanaf GROEP 5:

Rebus 
Benodigdheden: rebussen

De leerkracht kan een rebus maken en deze door de leerlingen op laten lossen. Je kunt ook goed de leerlingen rebussen laten verzinnen. Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn hier heel geschikt voor. Eindopdracht kan zijn: Maak een verhaaltje waarin de gevonden woorden voorkomen.

Lettercharade
Eén van de kinderen neemt een ( niet te lang) woord in gedachten en schrijft dat achterop het bord of op een blaadje. Daarna gaat de leerling het woord letter voor letter uitbeelden met  max. drie handelingen per letter. De andere leerlingen moeten het woord raden. Bijv. blok B – buigen, bonzen, ballen L  - likken, lachen, lopen O- omkeren, omslaan, opdrinken K- klappen, kietelen, knikken

Geheimschrift 
Benodigdheden: teksten in geheimschrift

Het onderstaande versje staat op het bord. Wie kan het hele versje weer in orde krijgen?
Ed noornheus
Ed hoenusnor hodut nav leve balkaa Mara si chot leeh reg kumizaal Ej tome ej sud raam onoit brevazen Las ej meh grachtip honor rooth zablen.
Tad tode ijh (twan ijh feeht nege skeu) Datijl ne igeeuw rood nijz nesu. Stabla ijh, nad kijlt the nee banzui. Stielf stalba ijh ni ed tuinierden.
Raad thang nem nad nee dorbej tuiben: Ed hoenusnor laz nijz nesu gana stuinen

Op allerlei manieren kunnen zo tekstjes in geheimschrift gezet worden. De A is 1, de B is 2, enz. 1 letter opschuiven, enz.

Bananen
Eén van de leerlingen of de leerkracht neemt een zelfstandig naamwoord in gedachten. De rest van de spelers stelt hem vragen. In de antwoorden komt het gevraagde woord op een logische manier voor, maar het is vervangen door het woord 'banaan'. Wie het gevraagde woord raadt , is de winnaar en krijgt de volgende beurt.
Voorbeeld: het gevraagde woord is 'bank'. Vraag 1: Vind jij de juf aardig? Antwoord: Ja, ik zit graag bij haar op de banaan. Vraag 2: Ga jij wel eens met je moeder boodschappen doen? Antwoord: Ja hoor, en ik ga ook wel eens met haar naar de banaan.

Vanaf GROEP 6:

Geheimschrift andersom
Benodigdheden: papier

Leerlingen vinden het erg leuk om zelf een geheimschrift te verzinnen. Laat ze wat eenvoudige zinnen in een zelfverzonnen geheimschrift zetten en laat dit door een andere leerling  oplossen. Hierbij kunnen de leerlingen ook goed in groepjes werken.

Hints
Materiaal: woordkaartjes passend bij het behandelde thema.

Verdeel de klas in twee groepen. Eén leerling van groep 1 krijgt een kaartje. Deze leerling moet het woord zo goed mogelijk uitbeelden. Hiervoor heeft de leerling max. 90 seconden de tijd. Raadt de groep het woord dan krijgen ze 10 punten. Wordt het woord niet geraden dan mag de tegenpartij een poging doen. Raden ze het woord dan krijgen ze 5 punten.
De persoon die een woord uitbeeldt, mag helemaal niets zeggen. Natuurlijk kan de uitbeelder zijn team wel allerlei hints geven: het woord bestaat uit 2 lettergrepen (leg 2 vingers op je arm), lettergreep 1 klinkt als… (beeld iets uit), het eerste woord is … (steekt 1 vinger omhoog), wat de teamspelers zeggen is bijna goed (draai je handen over elkaar)…,  wat de teamspelers zeggen is niet goed (schud je hoofd), wat de spelers zeggen,  is goed (wijs naar het team) het woord klinkt als (trek aan je oorlel)… er moet iets af van wat de spelers zeggen (houd een hand recht en maak een hakbeweging voor je hand) etc.

Quizzel
Benodigdheden: blad met goede en foute zinnen

Maak een blad met ongeveer 25 zinnen. Er staan zowel goede als foute zinnen op. Deze oefening kan goed gebruikt worden om uitdrukkingen, gezegdes, verbindingswoorden en lastige woorden te oefenen. De groep wordt verdeeld in groepjes van vier. Iedereen krijgt een blad. De leerkracht leest in willekeurige volgorde een zin voor zoals deze op het blad staat. Dn krijgt een groepje de beurt. Zij moeten zeggen of de zin goed of fout is. Als zij zeggen dat de zin goed is en hij is goed dan krijgen ze 2 punten. Als ze zeggen dat hij fout is en hij is fout dan krijgen ze 2 punten. Maar ze kunnen 3 bonuspunten verdienen als ze de zin goed kunnen maken. Verbeteren ze hem fout dan zijn ze alle punten kwijt. Welk groepje heeft aan het eind de meeste punten?
Let op: de leerkracht moet de beurten wel evenredig verdelen.